Bent je ooit cliënten kwijtgeraakt omdat andere professionals slecht over je werk spreken of verhalen verzinnen over vermeend crimineel gedrag? Hebt je in een krant of in de sociale media iets over jezelf gelezen dat niet waar is? Bent je ooit in het openbaar beledigd of hebt je ooit gehoord dat iemand “een hoax” verspreidde over jou?
Helaas is dit een veel voorkomende situatie, vooral in deze tijd met een overvloedig gebruik van de social media. Kranten zoeken tegenwoordig naar “gemakkelijk” nieuws om ieders aandacht te trekken, met als argument dat de vrijheid van meningsuiting prevaleert boven het recht op een goede reputatie.
Als je slachtoffer ben in een soortgelijke situatie en daar iets aan wilt doen, schade wilt claimen die is veroorzaakt in je sociale, persoonlijke of professionele leven, moet je weten dat de wet je beschermt en je instrumenten geeft om je rechten te verdedigen.
De meest voorkomende misdrijven tegen de goede naam zijn “laster” en “belediging”, gedefinieerd in het Spaanse Wetboek van Strafrecht, artikelen 205 tot 210.
Laster: wordt gedefinieerd als de “beschuldiging van een misdrijf, wetende dat de bron vals is of met roekeloze veronachtzaming van de waarheid” (artikel 205).
De wet bestraft personen die dit misdrijf plegen met een gevangenisstraf van 6 maanden tot 2 jaar. Evenzo legt de wet een boete op van 12 tot 24 maanden als de laster is gepleegd door gebruik te maken van publiciteit. In andere gevallen bedraagt de boete 6 tot 12 maanden.
In deze gevallen kan de persoon die van laster wordt beschuldigd alleen worden vrijgesproken als bewezen wordt dat de bron is gebasseerd op de waarheid. Met andere woorden, als je ervan wordt beschuldigd een dief te zijn en er effectief een vonnis is dat je veroordeelt, kan degene die je van het misdrijf beschuldigt niet worden gestraft, aangezien wat hij zegt waar is.
Belediging: wordt gedefinieerd als een “handeling of uiting waardoor de waardigheid van een andere persoon wordt aangetast, zijn reputatie wordt aangetast of zijn gevoel van eigenwaarde wordt aangetast” (artikel 208).
Deze handeling wordt beschouwd als een overtreding, maar kan worden aangemerkt als een misdrijf indien zij naar haar aard, gevolgen en omstandigheden als “ernstig” wordt bestempeld.
Beledigingen op basis van aantijgingen van feiten worden namelijk niet als ernstig beschouwd, tenzij zij worden begaan met de wetenschap dat de bron vals is of met roekeloze veronachtzaming van de waarheid.
Beledigde mensen kunnen hun reputatie beschermen tegen beschadiging door anderen door een strafklacht in te dienen en schadevergoeding te eisen.
Dit soort misdrijven kan dus alleen worden vervolgd door initiatie van de beledigde partij. Maar voordat iemand een klacht kan indienen, moet eerst een voorafgaande stap worden gezet: Een verzoek om bemiddeling. Doet men dit niet, dan wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard.
De grote vraag in deze zaken is hoe immateriële schade kan worden gemeten? Hoe waarderen we eer, reputatie of overlast? Dit kan het meest gedurfde aspect zijn wanneer u erin slaagt het misdrijf van laster of belediging te bewijzen.
Ondanks de vrijheid van de rechter om het uiteindelijke vonnis te vellen, stelt de Organieke Wet 1/1982 betreffende de “Civiele bescherming van de eer, de Intimiteit en het imago” enkele criteria vast voor de schadevergoeding:
1. Omstandigheden van het geval.
2. De ernst van het letsel.
3. De wijze waarop het strafbare feit is gepleegd.
Om de voorwaarden en de reikwijdte van de uit het misdrijf voortvloeiende aansprakelijkheid vast te stellen, legt artikel 120 van het Wetboek van Strafrecht de rechters bovendien de wettelijke plicht op om de rechterlijke beslissingen te motiveren, zodat de rechtbanken de vereiste schadevergoeding moeten specificeren, hetgeen door de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt bevestigd. Ook het Grondwettelijk Hof inzake burgerlijke aansprakelijkheid legt de rechters en de rechtbanken de verplichting op de schadevergoedingsbedragen te motiveren en daarbij de gronden aan te geven waarop zij zijn gebaseerd.
Toch erkennen onze hoge rechtscolleges dat het soms onoverkomelijk moeilijk is om de vergoeding van immateriële schade, die nauwelijks aan vooraf vastgestelde regels onderworpen is, te verklaren. Bovendien hangt de schadevergoeding van geval tot geval af van de omstandigheden.
Na al het bovenstaande willen we voorkomen dat iemand schade aan zijn eer of imago zal moeten lijden, maar als dit om wat voor reden dan ook gebeurt, zal het nodig zijn een advocaat te raadplegen die de feiten, de ernst en de gevolgen van deze vermeende strafbare feiten grondig kan bestuderen en je dienovereenkomstig op de beste manier kan adviseren.
Maria Dolores Garcia Santos